In het jaar 1284 werd het Duitse stadje Hamelen (Hameln) overvallen door horden ratten. Niemand had deze soort ooit gezien en niemand zal die ooit weer zien. Het waren grote zwarte monsters. Ze waren zo brutaal dat ze midden overdag over de straat renden. Ze zwermden de huizen binnen, zodat de mensen op het laatst geen vin meer konden verroeren zonder er een aan te raken.
Als de bewoners zich's morgens aankleedden, vonden ze overal ratten, zelfs in hun broeken en onderrokken, in hun zakken en schoe-nen. Als ze iets wilden gaan eten, had de vraatzuchtige bende alles al weggesleept van de kelder tot de zolder. 's Nachts was het nog erger. De lichten waren nog niet uit of die onvermoeibare knagers gingen aan het werk. Ze zochten en snuffelden langs het plafond, over de vloer, in de kasten en bij de deuren. Ze waren overal. Ze maakten zo'n lawaai met hun geknabbel en geknaag dat zelfs een dove nog geen uur rust had. Katten noch honden, vergif noch vallen, gebeden noch kaarsen voor alle heiligen hielpen iets. Hoe meer ratten men doodde des te meer kwamen er bij.
Maar eens, op een vrijdag, kwam er een man met een vreemd gezicht in de stad aan. Hij speelde op een fluit en zong telkens weer dit liedje:
Wie leert ziet gewis
Wie of dit is:
De rattenvanger.
Het was een lange, lompe kerel, dor en bruinverbrand, met een kromme neus, een snor als een rattestaart en twee grote gele, spottende steekogen. Hij droeg een grote vilten hoed met een rode haneveer, een groen jasje met een leren riem en een oranje broek. Zijn voeten staken in sandalen. Die had hij vastgemaakt met kruisbanden, zoals zigeuners dat doen. Je kunt hem zo nog zien op een gebrandschilderd raam in de kathedraal van Hamelen.
Op het grote marktplein voor het stadhuis bleef de man staan. Hij draaide zijn rug naar de kerk terwijl hij door bleef zingen:
Wie leert ziet gewis
Wie of dit is:
De rattenvanger.
De gemeenteraad was juist bijeen om nog eens te praten over deze Egyptische plaag, waar niemand de stad van kon verlossen. De vreem-deling liet de raadsleden weten dat hij hen van alle ratten zou be-vrijden. Hij zou dat doen vóór de nacht viel. Maar ze moesten hem er wel goed voor betalen.
"Hij is een tovenaar!" riepen de burgers uit één mond. "We moeten voor hem oppassen."
De burgemeester stelde hen gerust. Hij zei: "Tovenaar of niet, als deze fluitspeler de waarheid spreekt, dan heeft hij dit afschuwelijke ongedierte op ons afgestuurd. En nu wil hij ons er voor goed geld weer van afhelpen. Goed dan, wij moeten leren de duivel met zijn eigen wapens te verslaan. Laat het maar aan mij over."
De burgers vonden hun burgemeester een schrandere man en ze zeiden dus tegen elkaar: "Laat het maar aan hem over."
En de vreemdeling werd bij hen gebracht. "Vóór de nacht," zei hij, "zal ik alle ratten van Hamelen hebben weggejaagd, als u me slechts een schelling per kop betaalt.
"Een schelling per kop?" jammerden de raadsleden. "Dat komt op miljoenen daalders!"
De burgemeester haalde alleen zijn schouders op en zei tegen de vreemdeling: "Afgesproken! Voor de ratten zal een schelling per kop betaald worden, zoals u vraagt."
De fluitspeler zei dat hij diezelfde avond nog zou beginnen, zo gauw de maan opging. Hij zei ook nog dat de inwoners rond die tijd niet op straat mochten komen. Ze mochten alleen vanachter hun ramen toekijken. Het zou een prachtig gezicht worden.
Toen de andere inwoners van Hamelen van de afspraak hoorden, riepen ook zij uit: "Een schelling per kop! Dat zal ons een hoop geld kosten!"
"Laat het aan de burgemeester over," zeiden de raadsleden, terwijl ze elkaar veelbetekenend aankeken. En de brave mensen van Hamelen herhaalden: "Laat het aan de burgemeester over."
Tegen de avond verscheen de fluitspeler weer op het marktplein. Net als de eerste keer ging hij met zijn rug naar de kerk staan. Op het moment dat de maan boven de horizon uitkwam, weerklonk de fluit.
Eerst was het een slepend, strelend geluid. Toen werd het steeds krachtiger en dringender en het klonk zo helder en luid dat het tot in de verste stegen en schuilhoeken van de stad te horen was. Al gauw kwamen de ratten naar buiten. Ze kwamen uit de kelders, van de vliering, van onder de meubels, uit alle hoeken en gaten van de huizen. Ze zochten naar de voordeur, stortten zich de straat op en - trip, trip, trip - begonnen in lange rijen naar de voorkant van het stadhuis te rennen. Grote golven bedekten de straten, zo dicht opeen liepen ze. Het leek wel een overstroming.
Toen het plein helemaal vol was, draaide de fluitspeler zich om en ging, nog steeds luid spelend, naar de rivier die langs de stadsmuren van Hamelen stroomt.
Daar aangekomen keek hij om; de ratten kwamen achter hem aan. "Hup! Hup!" riep hij, terwijl hij met zijn vinger naar het midden van de stroom wees. Daar klokte het water rond en werd omlaag gezogen als in een trechter. En hup, hup, zonder te aarzelen maakten de ratten de sprong, zwommen lijnrecht naar de trechter, doken er voorover in en verdwenen.
Het plonzen ging zo zonder ophouden door tot middernacht. Tenslotte kwam er een grote rat aan, wit van ouderdom. Hij had zich met moeite voortgesleept en hield nu stil op de oever. Het was de koning van de troep.
"Zijn ze er allemaal, Vriend Withaar?" vroeg de speler. "Ze zijn er allemaal," antwoordde de witte rat. "En met z'n hoevelen warenjullie?"
"Met negenhonderdnegentigduizend, negenhonderdnegenennegentig."
"Goed geteld?"
"Goed geteld!"
"Ga dan en voeg u bij hen, oude koning, en tot ziens." En de oude witte rat sprong op zijn beurt in de rivier, zwom naar de draaikolk en verdween.
Toen de fluitspeler zo zijn opdracht had uitgevoerd, ging hij naar bed in de herberg. En voor het eerst in maanden sliepen de inwoners van Hamelen die nacht rustig.
De volgende morgen om negen uur verscheen de fluitspeler op het stadhuis, waar de raad op hem wachtte.
"Al uw ratten zijn gisteren in de rivier gesprongen," zei hij tegen de raadsleden, "en ik sta er voor in dat er geen enkele terug zal komen naar de stad. Er waren er negenhonderdnegentigduizend, negenhonderd en negenennegentig, tegen een schelling per kop. Reken dat eens uit!"
"Laten we eerst de koppen rellen. Een schelling per kop is een kop per schelling. Waar zijn de koppen?"
De rattenvanger had deze gemene tegenzet niet verwacht. Hij werd bleek van woede en zijn ogen schoten vuur.
"De koppen!" schreeuwde hij. "Als jullie daar prijs op stellen, ga ze dan zoeken in de rivier!"
"Zo?" hernam de burgemeester, "dus u weigert de voorwaarden van de overeenkomst na te komen? Dan zouden wij van onze kant elke betaling kunnen weigeren. Maar u bent ons van nut geweest en daarom zullen wij u niet laten gaan zonder een beloning." Met deze woorden bood hij hem vijftig daalders aan.
"Houdt uw beloning maar zelf," antwoordde de fluitspeler trots. "Als u mij niet betaalt, zal ik door uw kinderen betaald worden." Hierop trok hij zijn hoed over zijn ogen, liep haastig het stadhuis uit en verliet de stad zonder tegen een sterveling iets te zeggen.
Toen de bevolking van Hamelen hoorde hoe de zaak afgelopen was, wreven ze zich in de handen en lachten. Dat de fluitspeler er zo slecht was afgekomen, vonden ze helemaal niet erg. "Die is in zijn eigen kuil gevallen," zeiden ze. Maar waar ze het hardst om moesten lachen, was zijn dreigement, dat hij zich door hun kinderen zou laten betalen. Ha! Ha! Zulke schuldeisers zouden ze hun hele verdere leven wel willen hebben.
De volgende dag, een zondag, gingen ze opgewekt naar de kerk. Ze waren blij dat ze na afloop eindelijk eens iets lekkers zouden kunnen eten, waar de ratten niet aan hadden gezeten. Ze waren helemaal niet voorbereid op het verschrikkelijke, dat hun wachtte toen ze thuiskwa-men: nergens kinderen! Ze waren allemaal verdwenen!
"Onze kinderen! Waar zijn onze arme kinderen?" was de kreet die spoedig in alle straten te horen was.
Toen kwamen drie kleine jongens jammerend en schreiend door de oostelijke stadspoort, en dit verhaal kwam eruit:
Toen de ouders in de kerk zaten, klonk er wonderlijk mooie muziek in de straten. Aangetrokken door de betoverende klanken waren alle jongens en meisjes die thuis gelaten waren al gauw naar het grote marktplein gegaan. Daar vonden ze de rattenvanger die op zijn fluit speelde. Toen de vreemdeling wegging, waren ze hem gevolgd. Dravend, zingend en dansend op de tonen van de muziek waren ze meegelopen tot aan de voet van de berg, die je ziet als je Hamelen binnenkomt. Toen ze bij de berg kwamen, ging deze open. De speler was met hen naar binnen gegaan. Toen sloot de berg zich weer.
Alleen de drie kleinen die het avontuur vertelden, waren als door een wonder buiten gebleven. De een was kreupel en kon niet hard genoeg lopen. De tweede was zo vlug het huis uitgerend dat hij maar één schoen aan had. Hij had zich aan een grote steen gestoten en kon bijna niet voort. De derde was op tijd gekomen, maar toen. hij zich haastte om naar binnen te gaan, was hij zo hard tegen de wand van de berg gebotst dat hij achterover gevallen was. Op dat moment was de berg achter zijn vriendjes dicht gegaan.
Toen de ouders dit hoorden, gingen ze nog harder jammeren. Ze holden met pieken en houwelen naar de berg en zochten tot de avond naar de opening waardoor hun kinderen verdwenen waren. Tevergeefs. Toen de nacht viel, keerden ze tenslotte radeloos naar Hamelen terug.
Maar het ongelukkigst voelde zich de burgemeester die met de speler had onderhandeld. Hij had drie zoons en twee dochters verloren. Tot overmaat van ramp overstelpten de inwoners van Hamelen hem met verwijten. Ze vergaten daarbij dat ze het de dag tevoren met hem eens waren geweest.
Wat was er met die ongelukkige kinderen gebeurd? De ouders bleven hopen dat ze niet dood waren en dat de rattenvanger, die stellig uit de berg gekomen was, hen meegenomen had naar zijn eigen land. Daarom lieten ze nog jarenlang in verschillende landen naar hen zoeken. Maar niemand vond ooit een spoor van de arme kinderen.
Pas veel later hoorde men er weer iets over.
Ongeveer honderdvijftig jaar na de droevige gebeurtenis, toen er geen vader, moeder, broer of zuster uit die tijd meer over was, kwamen er op een avond enkele kooplieden uit Bremen in Hamelen aan. Ze waren uit het oosten op weg naar huis. Ze vroegen de gemeenteraad te spreken. Ze vertelden dat ze op de doortocht door Roemenië in een bergachtige streek geweest waren. Het heette daar Transylvanië. De bewoners spraken alleen maar Duits, terwijl iedereen rondom hen Roemeens sprak. Deze mensen hadden verklaard dat ze uit Duitsland kwamen, maar dat ze niet wisten hoe ze in dit vreemde land waren terechtgekomen.
"Welnu," zeiden de Bremer kooplieden, "deze Duitsers moeten de nakomelingen zijn van de verloren kinderen van Hamelen."
De bevolking van Hamelen twijfelde daar niet aan. En sindsdien zijn ze ervan overtuigd dat de Transylvaniërs van Roemenië hun landgenoten zijn, van wie de voorouders als kinderen uit Hamelen zijn weggevoerd door de fluitspeler.
volgens de gebroeders Grimm
In het jaar 1284 verscheen er een vreemde man in Hamelen. Hij droeg een veelkleurige jas en beweerde een rattenvanger te zijn. Hij beloofde voor een bepaald bedrag de stad te bevrijden van alle ratten en muizen. Met de burgerij sprak hij een bedrag af, hij haalde een fluitje uit zijn zak en begon te fluiten. Al snel kwamen uit alle huizen de ratten en muizen tevoorschijn en verzamelden zich om hem heen. Toen hij merkte dat er niet één over was gebleven ging hij de stad uit en de hele groep volgde hem. Zo leidde hij ze naar de rivier de Weser, daar trok hij zijn kleding omhoog en liep het water in; alle dieren volgden hem, stortten in het water en verdronken.
Nu de burgers van hun plaag verlost waren, kregen ze spijt van de beloofde beloning. Ze verzonnen allerlei uitvluchten en weigerden de man te betalen, waarna hij kwaad en verbitterd wegging. Op 26 juni, Johannes- en Paulusdag, 's ochtends vroeg om 7 uur (volgens anderen 's middags) verscheen hij weer, ditmaal in de gedaante van een jager, met een verschrikkelijk gezicht en een rode, wonderlijke hoed, en hij liet zijn fluitje horen in de straatjes. Al snel kwamen dit keer niet ratten en muizen, maar kinderen, jongens en meisjes vanaf 4 jaar in groten getale aangelopen, met bij hen ook de al volwassen dochter van de burgemeester. De hele groep volgde hem en hij voerde hen de stad uit naar een berg, waar hij met ze verdween. Dit was gezien door een kindermeisje, dat ze met een kind op haar arm nog een grote afstand gevolgd was, daarna teruggekeerd was en het gerucht in de stad verspreidde.
De ouders liepen talrijk rond voor alle poorten en zochten met bedroefd hart naar hun kinderen, de moeders schreeuwden en huilden jammerlijk. Meteen werden bodes over water en land naar alle streken gestuurd om te informeren of iemand de kinderen had gezien, maar alles was tevergeefs.
Totaal waren 130 kinderen verdwenen. Twee zouden er, volgens zeggen, te laat geweest en teruggekeerd zijn; de ene was blind, zodat het de plaats niet kon tonen, de andere stom, zodat het niets kon vertellen. Een jongetje was meegelopen in zijn hemd en teruggekeerd om zijn jas te halen, waardoor hij het onheil ontliep want toen hij terugkwam waren de anderen al in een holte in de heuvel verdwenen.
Het straatje waardoor de kinderen naar de poort gevoerd werden, heette nog in het midden van de 18e eeuw 'bunge-lose' (trommel-, toonloze, stille), omdat daar geen dans gedanst noch snarenspel beroerd mocht worden. Ja, als een bruid onder begeleiding van muziek naar de kerk gebracht werd, moesten de muzikanten in dat straatje stil zijn.
De berg bij Hamelen, waar de kinderen verdwenen, heet de Poppenberg, waar links en rechts twee stenen in de vorm van een kruis zijn opgericht. Sommigen zeggen dat de kinderen door een grot geleid zijn en er in Siebenbürgen (Transylvania) weer uitgekomen zijn.
Naar de gebroeders Grimm uit "Duitse Sagen".
Vertaling: Monique van Rossum.